Juridische Context

[Welke wetteksten, reglementen of decreten bestaan er aangaande je onderwerp? Gebruik de juridische databank Juriwel.]

HOOFDSTUKKEN

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1.

Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Art. 2.

In dit decreet wordt verstaan onder :

1° armoede : een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan, dat de armen scheidt van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving en waarbij ze niet op eigen kracht deze kloof kunnen overbruggen;

2° arme : persoon die zich bevindt in armoede;

3° doelgroepen : personen die in armoede leven of geleefd hebben;

[4° vereniging waar armen het woord nemen: een vereniging van overwegend armen en andere personen met als doel bij te dragen tot de armoedebestrijding vanuit de eigen ervaring via de realisatie van een proces, gekenmerkt door de volgende zes concrete doelstellingen: armen blijven zoeken, armen samenbrengen in groep, armen het woord geven, werken aan de maatschappelijke emancipatie van armen, werken aan maatschappelijke structuren en vormingsactiviteiten en de maatschappelijke dialoog organiseren]3;

[5° opgeleide ervaringsdeskundige in de armoede en sociale uitsluiting: persoon die armoede en sociale uitsluiting gedurende lange tijd heeft ervaren, die ervaring heeft verwerkt en verruimd en via een opleiding houdingen, vaardigheden en methoden aangereikt heeft gekregen om de verruimde armoede-ervaring deskundig aan te wenden in een of meer sectoren die met mensen in armoede te maken hebben]4;

6° Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen : de ondersteuningsstructuur voor de participatie van armen en hun verenigingen aan het beleid;

7° participatie : de deelname aan het maatschappelijk leven met het oog op het individuele en collectieve welzijn, waardoor men de persoonlijke controle op de eigen leefsituatie en op de externe factoren die deze leefsituatie bepalen, verhoogt;

[8° maatschappelijke dialoog: een participatieproces waarbij armen actief deelnemen aan de uitwisseling over en de bespreking van hun positie op verschillende maatschappelijke levensdomeinen, om uiteindelijk te komen tot beleidsvoorstellen]5;

9° actoren : alle bij de armoedebestrijding betrokken overheden, particuliere organisaties en armenverenigingen.

[10° actieplan: plan van de Vlaamse Regering dat de planning van beleidsmaatregelen op korte en lange termijn omschrijft, alsook de voorwaarden en procedure van de evaluatie van het gevoerde beleid]6.

Top

HOOFDSTUK II. - Uitgangspunten

Art. 37.

Het Vlaamse [armoedebestrijdingsbeleid] moet de voorwaarden creëren om :

1° de toegang van elke burger tot de economische, sociale en culturele rechten, vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, te waarborgen;

2° armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting te voorkomen, te verminderen en op te lossen.

Het Vlaamse [armoedebestrijdingsbeleid] moet de deelname mogelijk maken en versterken van alle betrokken overheden en personen, vooral van personen die in armoede leven, aan het uitstippelen, het uitwerken en het evalueren van dit beleid.

Art. 489.

Het [armoedebestrijdingsbeleid] is een inclusief beleid. Op de verschillende beleidsdomeinen en niveaus moeten doelgerichte acties ondernomen worden vanuit een partnerschap tussen alle betrokken actoren. Partnerschap met de armen is een noodzaak.

Het [armoedebestrijdingsbeleid] is een gecoördineerd en samenhangend beleid. Voor de uitvoering van dit beleid voorziet de Vlaamse Regering in :

1° het uitwerken van maatregelen in de diverse beleidsdomeinen;

2° de coördinatie tussen beleidsdomeinen;

3° het overleg en de coördinatie tussen de betrokken actoren, vermeld in [het eerste lid]10;

4° de ondersteuning van de participatie van de doelgroepen;

[5° de voortgangscontrole van het samenwerkingsakkoord van 5 mei 1998 tussen de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de bestendiging van het armoedebeleid]11;

6° de afstemming met Europees, federaal en provinciaal/lokaal beleid.

Top

HOOFDSTUK III. - Coördinatie en organisatie

Art. 5.

[De Vlaamse Regering stelt binnen twaalf maanden na haar aantreden een actieplan armoedebestrijding op dat loopt over een periode van vijf jaar. Dit actieplan komt tot stand met participatie van de doelgroepen in partnerschap met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, en omschrijft de planning van de beleidsmaatregelen op korte en lange termijn, alsook de modaliteiten van evaluatie van het gevoerde beleid]12.

[De Vlaamse Regering deelt het actieplan armoedebestrijding mee aan het Vlaams Parlement]13.

De Vlaamse Regering zal voor de ondersteuning van het [armoedebestrijdingsbeleid]14, opdracht geven tot het verrichten van wetenschappelijk onderzoek inzake armoede.

Art. 6.

De Vlaamse Regering geeft opdracht aan alle [entiteiten van de Vlaamse overheid, met bevoegdheden]15voor een domein waarop het inclusieve [armoedebestrijdingsbeleid] betrekking kan hebben, om :

[1° het armoedebestrijdingsbeleid binnen hun entiteit voor te bereiden, uit te voeren en te evalueren]16;

2° de geëigende initiatieven te nemen om de doelgroepen en het werkveld aan dit beleid te laten participeren.

Art. 7.

Om het [armoedebestrijdingsbeleid]17 in alle sectoren te bevorderen, op elkaar af te stemmen, te bewaken en te evalueren wordt een permanent armoedeoverleg opgericht. [Dit permanent armoedeoverleg wordt systematisch en structureel georganiseerd met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen als partner]18. De Vlaamse Regering bepaalt de werking en de wijze van rapporteren.

Top

HOOFDSTUK IV. - Ondersteuning

Top

Afdeling 1. - Verenigingen waar armen het woord nemen
Art. 8.

[De Vlaamse Regering kan verenigingen waar armen het woord nemen erkennen als ze voldoen aan de volgende voorwaarden]19 :

1° opgericht zijn als een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921;

2° in hun werking voldoende participatie garanderen;

3° in hun werking en structuur openstaan voor de verschillende maatschappelijke verbanden en groepen en dit zonder onderscheid van etnische, politieke, filosofische of levensbeschouwelijke aard;

[4° een proces opzetten dat gekenmerkt wordt door : armen blijven zoeken; armen samenbrengen in groep; armen het woord geven; werken aan de maatschappelijke emancipatie van armen; werken aan maatschappelijke structuren; vormingsactiviteiten en de maatschappelijke dialoog organiseren]20;

5° minstens één jaar werkzaam zijn inzake armoedebestrijding;

6° de activiteiten uitvoeren overeenkomstig de regels die door de Vlaamse Regering worden bepaald;

[…]21.

[De Vlaamse Regering kan, binnen de beschikbare begrotingskredieten, verenigingen erkennen indien ze volgende opdrachten vervullen :

1° de nodige instrumenten om armen te blijven zoeken inzetten;

2° samenkomsten en ontmoetingen van armen en niet-armen organiseren;

3° de geëigende methodieken om het proces van armen het woord geven te ondersteunen hanteren;

4° informatie en vorming aanbieden;

5° thematisch werken aan maatschappelijke structuren;

6° dialoogwerkgroepen opzetten om participatie in het beleid mogelijk te maken]22.

[De Vlaamse Regering regelt de procedure en voorwaarden voor de erkenning en de intrekking van de erkenning]23.

[Indien de vereniging niet meer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, kan de Vlaamse Regering de erkenning intrekken]24.

Art. 925.

[…].

Art. 102627.

De Vlaamse Regering bepaalt jaarlijks, binnen de beschikbare begrotingskredieten, de grootte van de subsidies aan de verenigingen.

Hiertoe worden de verenigingen ingedeeld in subsidiecategorieën naargelang zij de opdrachten, vermeld in artikel 8 van dit decreet, vervullen. De Vlaamse Regering bepaalt de subsidiecategorieën en de voorwaarden van indeling.

Binnen de perken van het begrotingskrediet, wordt het subsidiebedrag geïndexeerd. De Vlaamse Regering bepaalt de manier waarop de indexering toegepast wordt.

Top

Afdeling 2. - Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen
Art. 11.

Ter ondersteuning van het participatieproces van armen aan het [armoedebestrijdingsbeleid]28 sluit de Vlaamse Regering een overeenkomst af met het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen.

[De overeenkomst bevat de omschrijving van de opdrachten van het netwerk]29.

Art. 1230.

Het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen heeft minstens de volgende opdrachten :

1° de beleidsdialoog met de overheid organiseren en voeren;

2° overleg en ervaringsuitwisseling tussen de verenigingen organiseren;

3° activiteiten ondersteunen en coördineren die inzicht bieden in de ervaringswereld van mensen in armoede;

4° gemeenschappelijke initiatieven van en voor de verenigingen bevorderen.

Het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, vervult die opdrachten in nauwe samenwerking met andere actoren.

.

Art. 13.31bis

De wijze waarop het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen haar opdrachten zal uitvoeren, wordt beschreven in een meerjarenplan dat wordt opgemaakt voor een periode van [vijf]31 jaar. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoudelijke vereisten waaraan het meerjarenplan moet voldoen [en de wijze waarop de werking zal worden geëvalueerd]32.

Art. 1433.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en procedure inzake subsidiëring van het Vlaams Netwerk.

Binnen de perken van het begrotingskrediet, wordt het subsidiebedrag geïndexeerd. De Vlaamse Regering bepaalt de manier waarop de indexering toegepast wordt.

Art. 15.

Binnen de beschikbare begrotingskredieten kent de Vlaamse Regering aan het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen jaarlijks subsidies toe op basis van het ingediende meerjarenplan.

Top

Afdeling 3. - Opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting34
Art. 1635.

In alle gemeenschaps- en gewestmateries waarmee armen geconfronteerd worden, neemt de Vlaamse Regering initiatieven voor de tewerkstelling van [opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting].

De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten voor tewerkstelling van [opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting] in gemeenschaps- en gewestmateries van de armoedebestrijding.

Art. 17.

De Vlaamse Regering kan organisaties voor coördinatie en toeleiding tot de opleiding van [opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting]36 erkennen en subsidiëren. Zij bepaalt daartoe de nodige regels.

De coördinatie bestaat in het scheppen van de voorwaarden voor de organisatie van de opleiding, de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen, de sensibilisering voor de opleiding en het bewaken van de kwaliteit ervan.

[Binnen de perken van het begrotingskrediet, wordt het subsidiebedrag geïndexeerd. De Vlaamse Regering bepaalt de manier waarop de indexering toegepast wordt]37.

Afdeling 4. - Projecten

Art. 18.

Binnen de beschikbare begrotingskredieten en aanvullend op de reguliere subsidies, zoals bepaald in artikelen [10]38, 15 en 17, wendt de Vlaamse Regering middelen aan om projecten met een experimenteel, aanvullend en/of vernieuwend karakter te ondersteunen.

Deze projecten kunnen worden uitgevoerd zowel door de verenigingen waar armen het woord nemen, het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen als door andere actoren.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van deze projectsubsidies.

Top

HOOFDSTUK V. - Slotbepaling

Art. 19.

De Vlaamse Regering stelt voor elk van de bepalingen van dit decreet de datum van inwerkingtreding vast.


1 Zitting 2001-2002.

Stuk. - Ontwerp van decreet, 1230 - Nr. 1.

Zitting 2002-2003

Stukken

Amendementen, 1230 - Nr. 2.

Verslag over hoorzitting, 1230 - Nr. 3.

Verslag, 1230 - Nr. 4.

Amendement, 1230 - Nr. 5.

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1230 - Nr. 6.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 12 maart 2003.

2 Gewijzigd bij:

Decr.18.VII.2008 (B.S.29.VIII.2008), inw. 16.07.2009 met uitz. van de artikelen 11 tot en met 14 en artikel 19, inw.01.01.2010 bij BVR 15.05.2009 (B.S.16.07.2009), art.62.

3 Art.2,4°, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.2,1°.

4 Art.2,5°, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.2,2°.

5 Art.2,8°, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.2,3°.

6 Art.2,10°, toegevoegd bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.2,4°.

7 In artikel 3, eerste en tweede lid, werd het woord "armoedebeleid" vervangen door het woord "armoedebestrijdingsbeleid", bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.3.

8 In artikel 4, eerste lid werd het woord "armoedebeleid" vervangen door het woord "armoedebestrijdingsbeleid", bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.4,1°.

9 In artikel 4, tweede lid , eerste zin , werd het woord "armoedebeleid" vervangen door het woord "armoedebestrijdingsbeleid", bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.4,2°.

10 In artikel 4, tweede lid, punt 3°, werden de woorden "artikel 4, eerste lid" vervangen door de woorden "het eerste lid", bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.4,3°.

11 Art.4, tweede lid, 5°, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.4,4°.

12 Art.5, eerste lid, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.5,1°.

13 Art.5, tweede lid, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.5,2°.

14 In artikel 5, derde lid werd het woord "armoedebeleid" vervangen door het woord "armoedebestrijdingsbeleid", bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.5,3°.

15 In de inleidende zin van artikel 6 werden de woorden "diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse openbare instellingen, bevoegd" vervangen door de woorden "entiteiten van de Vlaamse overheid, met bevoegdheden" en werd het woord "armoedebeleid" vervangen door het woord "armoedebestrijdingsbeleid", bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.6,1°.

16 Art.6, 1°, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008); art.6,2°.

17 In artikel 7 werd het woord "armoedebeleid" vervangen door het woord "armoedebestrijdingsbeleid" bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.7,1°.

18 Artikel 7, tweede lid, zin vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.7,2°.

19 In artikel 8 werd de zinsnede "Verenigingen waar armen het woord nemen kunnen inhoudelijke en financiële ondersteuning krijgen als ze voldoen aan volgende voorwaarden : " wordt vervangen door de zinsnede "De Vlaamse Regering kan verenigingen waar armen het woord nemen erkennen als ze voldoen aan de volgende voorwaarden :”, bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.8,1°.

20 Art.8,4°, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.8,2°.

21 Art.8, 7°, geschrapt bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.8,3°.

22 Art.8, tweede lid, toegevoegd bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.8,4°.

23 Art.8, derde lid, toegevoegd bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.8,5°.

24 Art.8, vierde lid, toegevoegd bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.8,6°.

25 Art.9, opgeheven bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.9.

26 Art.10, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.10.

27 Bij wijze van overgang wordt de subsidie aan de door het Vlaams Netwerk erkende verenigingen voor de periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2009 uitbetaald door de Vlaamse overheid. De verenigingen die in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 financiële ondersteuning kregen van het Vlaams Netwerk, ontvangen voor de periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2009 van de Vlaamse overheid een subsidie gelijk aan negen twaalfden van de subsidie die zij voor de periode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 van het Vlaams Netwerk ontvingen.Nieuwe verenigingen kunnen in de periode van 1 april tot en met 31 december 2009 niet erkend worden (zie Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.20).

28 In artikel 11, eerste lid werd het woord "armoedebeleid" vervangen door het woord "armoedebestrijdingsbeleid" bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.11,1°, inw. 01.01.2010.

29 Art.11, tweede lid, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.11,2°, inw. 01.01.2010

30 Art.12, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.12, inw. 01.01.2010.

31 In artikel 13, eerste zin werd het woord "drie" vervangen door het woord "vijf" bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.13,1°, inw. 01.01.2010.

31bis In afwijking van het (gewijzigde) artikel 13, start het eerste meerjarenplan van het Vlaams Netwerk met een looptijd van 5 jaar op 1 januari 2011. In 2010 dient enkel een jaarplan te worden opgesteld (zie Decr.18.VII.2008 (B.S.29.VIII.2008), art.19), inw. 01.01.2010.

32 Art.13, tweede zin, aangevuld bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.13,2°, inw. 01.01.2010.

33 Art.14, vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art. 14, inw. 01.01.2010.

34 In Hoofdstuk IV werd het opschrift van afdeling 3 vervangen bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.15.

35 In artikel 16, eerste en tweede lid, en artikel 17, eerste lid, werden de woorden "ervaringsdeskundigen in de armoede" vervangen door de woorden "opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting" bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.16.

36 In artikel 16, eerste en tweede lid, en artikel 17, eerste lid, werden de woorden "ervaringsdeskundigen in de armoede" vervangen door de woorden "opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting" bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.16.

37 Art.17, derde lid, toegevoegd bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.17.

38 In artikel 18, eerste lid, werd het getal "9" vervangen door het getal "10" bij Decr.18.VII.2008(B.S.29.VIII.2008), art.18.

Besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding (B.S.16.07.2009). 1

De Vlaamse Regering,

Gelet op het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 5 tot en met 8, 10, 13, 14, 16 tot en met 18;

Gelet op het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 21;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 april 2009;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 mei 2009;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid artikel 3, 61, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de procedure betreffende de erkenning- en subsidiëring van verenigingen waar armen het woord nemen, die zal worden uitgevoerd door het Agentschap Inspectie en de Afdeling Welzijn en Samenleving van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, zo snel mogelijk dient op te starten; dat die procedure grondig dient te gebeuren en dat redelijke termijnen betreffende indienen en behandelen van erkennings- en subsidieaanvragen dienen gewaarborgd; dat derhalve elk uitstel van dit besluit een negatief effect zal hebben op de continuïteit van de werking van verenigingen waar armen het woord nemen.

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I Algemene bepaling

ART. 1.

In dit besluit wordt verstaan onder :
1° het decreet van 21 maart 2003 : het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding;
2° coördinerende minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
3° administratie : het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
4° actieplan : het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, vermeld in artikel 5 van het decreet van 21 maart 2003;
5° permanent armoedeoverleg : het instrument om in alle beleidsdomeinen het armoedebestrijdingsbeleid op elkaar af te stemmen, te bewaken en te evalueren;
6° Vlaams Netwerk : het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen;
7° vereniging : een vereniging waar armen het woord nemen;
8° meerjarenplan : het document waarin het Vlaams Netwerk beschrijft hoe het zijn opdrachten zal uitvoeren;
9° ervaringsdeskundige : een opgeleide ervaringsdeskundige in de armoede en de sociale uitsluiting;
10° project : een planmatig opgezet en samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het realiseren van nieuwe benaderingen en oplossingen in de bestrijding van armoede en bestaansonzekerheid, en in de bevordering van sociale inclusie. Een project heeft concrete doelstellingen, is afgebakend in de tijd en wordt uitgevoerd met betrokkenheid van de armen;
11° Algemeen Verslag over de Armoede : het verslag, opgesteld in 1994 in opdracht van de minister van Sociale Integratie en in samenwerking met de doelgroepen, dat de armoede in België beschrijft en dat aanbevelingen en voorstellen inzake armoedebestrijding formuleert;
12° opleidingsorganisatie : een organisatie voor de coördinatie van of de toeleiding tot de opleiding en tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting;
13° beleidsdomein : een homogeen beleidsdomein als vermeld in artikel 2 van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;
14° secretaris-generaal : het personeelslid dat belast is met de leiding van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
15° besluit van 13 januari 2006 : het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
16° zorgregio : een geografisch omschreven gebied, op het niveau van de regionale stad, als bepaald in de bijlage bij het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen;
17° werkingsgebied : een zorgregio op regionaalstedelijk niveau of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

HOOFDSTUK II Coördinatie en organisatie

Afdeling I Vlaams Actieplan Armoedebestrijding

ART. 2.

§ 1. Het actieplan is zo opgebouwd dat minstens de hieronder opgesomde basisrechten, vermeld in het Algemeen Verslag over de Armoede, worden gerespecteerd :
1° het recht op participatie;
2° het recht op maatschappelijke dienstverlening;
3° het recht op gezin;
4° het recht op rechtsbedeling;
5° het recht op cultuur;
6° het recht op inkomen;
7° het recht op onderwijs;
8° het recht op werkgelegenheid;
9° het recht op huisvesting;
10° het recht op gezondheidszorg.

§ 2. Het actieplan omvat minstens de volgende onderdelen :
1° de beschrijving van de algemene visie op het Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid;
2° de situering van het Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid binnen het nationale en het Europese armoedebestrijdingsbeleid;
3° de geformuleerde doelstellingen op lange en op korte termijn binnen elk beleidsdomein;
4° de concrete beleidsacties;
5° het tijdpad, opgesteld voor de uitvoering;
6° de opgave van de indicatoren om de voortgang te meten;
7° de ingezette instrumenten.

ART. 3.

Het actieplan komt tot stand met participatie van de doelgroepen, in partnerschap met het Vlaams Netwerk. Andere maatschappelijke actoren en adviesorganen kunnen eveneens bij de opmaak van het actieplan betrokken worden.

De coördinerende minister legt het actieplan binnen twaalf maanden na het aantreden van de Vlaamse Regering ter goedkeuring voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bezorgt het actieplan uiterlijk een maand later aan het Vlaams Parlement.

ART. 4.

§ 1. De Vlaamse Regering deelt ieder jaar aan het Vlaams Parlement een rapport mee over de voortgang van de uitvoering van het actieplan. Dat voortgangsrapport bevat :
1° per beleidsdomein, de opgave van de voortgang van de beleidsacties;
2° het jaarverslag van de werking van het permanente armoedeoverleg.

De coördinerende minister legt het voortgangsrapport jaarlijks voor 1 april voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bezorgt het voortgangsrapport jaarlijks voor 1 mei aan het Vlaams Parlement.

§ 2. Twee jaar na de inwerkingtreding van het actieplan wordt het actieplan geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. Die bijsturing omvat :
1° het voortgangsrapport, vermeld in paragraaf 1;
2° een analyse van gewijzigde maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor het armoedebestrijdingsbeleid;
3° de nieuwe initiatieven binnen elk beleidsdomein, met opgave van het tijdpad en de indicatoren om de voortgang te meten.

De coördinerende minister legt het bijgestuurde actieplan samen met het voortgangsrapport, vermeld in paragraaf 1, voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bezorgt het bijgestuurde actieplan samen met het voortgangsrapport aan het Vlaams Parlement.

ART. 5.

Iedere Vlaamse minister wijst binnen zijn beleidsdomein één of meer aandachtsambtenaren voor armoedebestrijding aan, die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding en de voortgangscontrole van het actieplan.

Afdeling II Het permanent armoedeoverleg

ART. 6.

Het permanent armoedeoverleg bestaat uit een horizontaal en een verticaal overleg.

ART. 7.

Het horizontale overleg is het overleg tussen de verschillende beleidsdomeinen. Daaraan nemen vertegenwoordigers deel van de verschillende Vlaamse ministeries en de verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid, en van het Vlaams Netwerk.

Het horizontale overleg vindt minstens viermaal per jaar plaats. De coördinerende minister bepaalt de nadere regels voor de werking van het horizontale overleg.

De opdrachten van het horizontale overleg zijn :
1° acties voorbereiden in de verschillende beleidsdomeinen, die voortvloeien uit het actieplan;
2° de impact en de effecten van die acties analyseren;
3° de acties coördineren en de acties van de verschillende beleidsdomeinen op elkaar afstemmen;
4° de voorwaarden bepalen voor het organiseren van het overleg;
5° kennis nemen van de voorstellen van het verticale overleg in elk van de beleidsdomeinen;
6° rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het actieplan en voorstellen tot bijsturing ervan formuleren.

ART. 8.

Binnen elk beleidsdomein wordt een verticaal overleg opgericht. Iedere Vlaamse minister bepaalt in overleg met het Vlaams Netwerk de nadere regels voor de werking van dat verticale overleg binnen zijn beleidsdomein.

Het verticale overleg vindt minstens tweemaal per jaar plaats.

Het verticale overleg heeft tot taak de specifieke beleidsinitiatieven te toetsen aan de visie en de ervaring van de doelgroep en voorstellen tot bijsturing te formuleren.

ART. 9.

Het permanent armoedeoverleg bezorgt voor de opmaak van het voortgangsrapport, vermeld in artikel 4, § 1, aan de coördinerende minister een jaarverslag van het voorafgaande jaar. Het jaarverslag geeft een overzicht van de werking en een beknopte samenvatting van de behandelde thema's en de behaalde resultaten.

HOOFDSTUK III Ondersteuning

Afdeling I Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen 2

ART. 10.

Het Vlaams Netwerk beantwoordt aan de volgende voorwaarden :
1° het netwerk is opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921;
2° het netwerk staat open voor alle verenigingen en andere organisaties die de doelstellingen van het netwerk onderschrijven;
3° in de raad van bestuur van het netwerk zijn de erkende verenigingen voor minstens de helft en hoogstens drie vierde vertegenwoordigd;
4° in alle bestuursorganen en -structuren van het netwerk mag niet meer dan twee derde van de leden van hetzelfde geslacht zijn;
5° het netwerk zorgt voor de ondersteuning van verenigingen die lid zijn van het netwerk;
6° het netwerk bepaalt in zijn statuten :
a) hoe verenigingen en organisaties kunnen toetreden tot het netwerk;
b) hoe verenigingen en organisaties die tot het netwerk toegetreden zijn of die gevraagd hebben om toe te treden, ondersteuning kunnen krijgen;
7° het netwerk heeft minstens de helft van de erkende verenigingen als lid.

ART. 11.

§ 1. In het raam van zijn opdracht, vermeld in artikel 12, 1°, van het decreet, organiseert het Vlaams Netwerk de participatie van armen aan het beleid op de verschillende beleidsniveaus met het oog op de beleidsadvisering.

§ 2. Het Vlaams Netwerk vervult de opdrachten, vermeld in artikel 12 van het decreet van 21 maart 2003, in nauwe samenwerking met de organisaties voor maatschappelijk opbouwwerk, de centra voor algemeen welzijnswerk en andere maatschappelijke actoren.

Om die opdrachten te faciliteren, zorgt het Vlaams Netwerk voor :
1° het verzamelen en systematisch beschikbaar stellen van informatie;
2° de ontwikkeling van methodieken;
3° het organiseren van vorming;
4° het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in verband met armoedebestrijding met betrokkenheid van armen.

ART. 12.

Het Vlaams Netwerk dient bij de coördinerende minister een meerjarenplan in voor 15 mei van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop dat plan slaat. Het meerjarenplan wordt minstens afgestemd op de meerjarenplannen van de organisaties voor samenlevingsopbouw en de centra voor algemeen welzijnswerk.

De coördinerende minister beslist voor 1 oktober van hetzelfde jaar over de goedkeuring van het ingediende meerjarenplan.

ART. 13.

Het meerjarenplan bevat minstens :
1° een omgevingsanalyse;
2° de opgave van de partners in het participatieproces;
3° het ondersteuningsaanbod voor de verenigingen;
4° de beschrijving van de strategische doelstellingen in relatie tot de opdrachten van de verenigingen, vermeld in artikel 8, tweede lid, van het decreet, en de basisrechten, opgesomd in artikel 2, § 1, van dit besluit;
5° de beoogde resultaten;
6° de ontwikkeling ten opzichte van het vorige meerjarenplan;
7° het tijdstip en de wijze waarop de resultaten geëvalueerd zullen worden;
8° de opgave van de interne organisatiestructuur;
9° de personeelsformatie en de toepasselijke salarisschalen;
10° een overzicht van de externe samenwerkingsverbanden;
11° de begroting voor de volledige periode van het meerjarenplan;
12° de ledenlijst;
13° voor het eerste werkjaar : een jaarplan waarvan de inhoud beantwoordt aan artikel 15, eerste lid van dit besluit.

ART. 14.

De Vlaamse Regering sluit uiterlijk drie maanden na de goedkeuring van het meerjarenplan een overeenkomst met het Vlaams Netwerk. Met behoud van de toepassing van artikel 11, tweede lid, van het decreet omvat die overeenkomst de volgende elementen :
1° het door de coördinerende minister goedgekeurde meerjarenplan;
2° de wijze waarop het Vlaams Netwerk de middelen die de Vlaamse Regering ter beschikking stelt, zal inzetten om het meerjarenplan te realiseren;
3° de wijze waarop de voortgang van de realisatie van de strategische en operationele doelstellingen wordt gemeten;
4° het geraamde subsidiebedrag voor de volledige periode van het meerjarenplan, de subsidie-enveloppe voor het eerste werkjaar op basis van het jaarplan, vermeld in artikel 13, 13° van dit besluit, en de wijze waarop de subsidie-enveloppe voor de volgende werkjaren wordt toegekend met toepassing van artikelen 15 en 16 van dit besluit;
5° de wijze waarop het Vlaams Netwerk verantwoording aflegt over de uitvoering van de overeenkomst en de aanwending van de subsidie-enveloppe, alsook de wijze waarop toezicht op de realisatie van de overeenkomst uitgeoefend wordt, met behoud van de toepassing van artikelen 17 tot en met 19 van dit besluit;
6° de sancties bij niet-naleving van de overeenkomst.

ART. 15.

Op basis van het goedgekeurde meerjarenplan dient het Vlaams Netwerk bij de secretaris-generaal jaarlijks voor 1 november een jaarplan in voor het volgende werkjaar, het eerste werkjaar uitgezonderd. Dat jaarplan bevat de volgende elementen :
1° de operationele doelstellingen;
2° de concrete activiteiten voor de realisatie van de opdrachten van het Vlaams Netwerk;
3° de concrete begroting voor de uitvoering van het jaarplan.

De secretaris-generaal beslist uiterlijk twee maanden na de indiening van het jaarplan over de goedkeuring van dat plan.

ART. 16.

Op basis van het goedgekeurde jaarplan kent de secretaris-generaal, binnen de beschikbare begrotingskredieten, aan het Vlaams Netwerk een subsidie-enveloppe toe voor het werkjaar waarop het plan betrekking heeft. Het bedrag van de subsidie-enveloppe is afhankelijk van de subsidiabele personeelsformatie, vermeld in het goedgekeurde meerjarenplan.

ART. 17.

Met behoud van de toepassing van artikelen 19 en 21 bepaalt de coördinerende minister de voorwaarden voor de verantwoording van de aanwending van de subsidie-enveloppe, zowel inhoudelijk als financieel.

ART. 18.

Het Vlaams Netwerk stelt een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren aan als commissaris. De commissaris is belast met de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid van de in de jaarrekening weergegeven verrichtingen ten aanzien van de wet en de statuten.

ART. 19.

De stavingsstukken moeten uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het werkjaar waarvoor de subsidie-enveloppe werd verleend, bij de administratie ingediend worden overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag wordt 5 % van de toegekende subsidie-enveloppe niet uitbetaald.

ART. 20.

Het Vlaams Netwerk wendt de subsidie-enveloppe aan voor :
1° huisvestingskosten;
2° personeelskosten;
3° werkingskosten;
4° overeenkomsten met derden.

Ten minste 70 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe wordt aangewend voor personeelskosten. Als minder dan 70 % van de subsidie-enveloppe aan personeelskosten wordt besteed, wordt de enveloppe voor het jaar in kwestie verminderd in evenredigheid tot het deel dat niet aan personeelskosten werd besteed.

ART. 21.

Als het Vlaams Netwerk de subsidie-enveloppe in het jaar waarvoor die enveloppe wordt toegekend, niet volledig aanwendt om de kosten, vermeld in artikel 20, eerste lid, te dekken, legt het reserves aan met het niet aangewende gedeelte. Het Vlaams Netwerk wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van zijn taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.

Reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, stort het Vlaams Netwerk ten belope van de som die de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, terug aan de Vlaamse overheid.

ART. 22.

De subsidie-enveloppe aan het Vlaams Netwerk wordt geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Afdeling II Verenigingen waar armen het woord nemen

Onderafdeling I Erkenning
ART. 23.

§ 1. Een vereniging kan worden erkend als :
1° ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van het decreet van 21 maart 2003;
2° ze een werking rond de zes criteria, vermeld in artikel 8, eerste lid, 4°, van het decreet van 21 maart 2003, aantoont. Daartoe beschrijft de vereniging op welke wijze en in welke mate ze :
a) inspanningen doet om nieuwe armen te bereiken;
b) mensen in armoede verenigt;
c) ervaringskennis verzamelt;
d) werkt aan de maatschappelijke participatie van mensen in armoede;
e) werkt rond maatschappelijke thema's;
f) met andere maatschappelijke partners samenwerkt;
3° ze minstens bereid is om samen te werken met andere erkende verenigingen binnen het werkingsgebied;
4° er voldoende begrotingskredieten beschikbaar zijn.

De coördinerende minister kan de wijze waarop en de mate waarin een vereniging haar werking aantoont conform het eerste lid, 2°, nader bepalen.

§ 2. Als meerdere verenigingen een erkenningsaanvraag indienen, wordt de erkenning bij voorrang verleend aan een vereniging die haar werking realiseert in een werkingsgebied waarin er nog geen, of een kleiner aantal erkende verenigingen zijn.

ART. 24.

Een aanvraag tot erkenning is ontvankelijk als de vereniging die aanvraag vóór 1 mei met een aangetekende brief bij de administratie indient en als ze de volgende documenten bevat :
1° een formulier met de gegevens van de vereniging, inclusief het werkingsgebied;
2° een werkingsverslag over het afgelopen werkjaar, dat zowel een inhoudelijk als een financieel luik bevat en dat is opgesteld overeenkomstig een model dat de administratie ter beschikking stelt;
3° het ondernemingsnummer van de vereniging.

De coördinerende minister kan de lijst van documenten aanpassen.

ART. 25.

Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt de administratie dat voor 1 juni mee aan de vereniging, met vermelding van de reden. De vereniging kan tot tien werkdagen na de ontvangst van die mededeling, de aanvraag in overeenstemming brengen met de ontvankelijkheidvereisten.

ART. 26.

De administratie onderzoekt of de ontvankelijke aanvraag voldoet aan artikel 23, § 1, en kan een controle ter plaatse uitvoeren. De secretaris-generaal beslist voor 1 december over de erkenning van de vereniging.

De gemotiveerde beslissing van de secretaris-generaal tot erkenning of het gemotiveerde voornemen van de secretaris-generaal om de erkenning te weigeren wordt met een aangetekende brief aan de vereniging meegedeeld.

De brief waarin het voornemen aan de vereniging wordt meegedeeld, vermeldt ook de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen.

ART. 27.

Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de vereniging tot uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het voornemen, vermeld in artikel 26, 2e lid, met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. Het bezwaarschrift wordt behandeld overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Als de vereniging geen bezwaarschrift heeft ingediend binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt de beslissing van de secretaris-generaal tot weigering van de erkenning aan de vereniging bezorgd.

ART. 28.

De erkenning gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing tot erkenning. De erkenning geldt voor onbepaalde duur.

ART. 29.

Als een vereniging niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58, kan de administratie die vereniging met een aangetekende brief aanmanen om zich binnen een termijn van maximaal twee maanden te conformeren aan die voorwaarden of aan de regels betreffende het toezicht.

Als een vereniging ondanks die aanmaning de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan het gemotiveerde voornemen van de secretaris-generaal om de erkenning in te trekken met een aangetekende brief aan die vereniging worden meegedeeld. Die brief vermeldt de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.

Onderafdeling II Subsidiëring
ART. 30.

Om de opdrachten vermeld in artikel 8, tweede lid, van het decreet van 21 maart 2003, te vervullen, ontvangen erkende verenigingen, binnen de beschikbare begrotingskredieten, een jaarlijkse subsidie voor hun personeels-, werkings- en huisvestingskosten.

ART. 31.

De verenigingen worden opgedeeld in twee subsidiecategorieën :
1° subsidiecategorie 1 : subsidiëring op basis van erkenning met toepassing van artikel 23 tot en met 28;
2° subsidiecategorie 2 : subsidiëring op basis van erkenning met toepassing van artikel 23 tot en met 28, en aanvullende subsidiëring op basis van het organiseren van de afstemming met andere erkende verenigingen en de ondersteuning van die verenigingen.

Per zorgregio kan er een vereniging ingedeeld worden in subsidiecategorie 2. In Antwerpen, Gent en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kunnen twee verenigingen in subsidiecategorie 2 ingedeeld worden. De secretaris-generaal beslist welke verenigingen in subsidiecategorie 2 worden ingedeeld. Hij steunt zijn beslissing op de mate waarin de vereniging de opdrachten, vermeld in artikel 8, tweede lid, van het decreet van 21 maart 2003, vervult.

Indien de erkende verenigingen in Antwerpen, Gent of tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad beslissen om de verenigingen onder 1 vereniging van subsidiecategorie 2 te brengen, dan kan de aanvullende subsidiëring die bestemd was voor een tweede vereniging van subsidiecategorie 2 gegeven worden aan de enige vereniging van subsidiecategorie 2 in de grootstad.

De coördinerende minister bepaalt de subsidiebedragen en de nadere regels voor de toekenning, de betaling en verantwoording van de subsidie.

ART. 32.

Er kunnen maximaal twee verenigingen met een bovenlokale werking worden gesubsidieerd op basis van erkenning met toepassing van artikel 23 tot en met 28. Die verenigingen moeten in minstens vier provincies eigen activiteiten ontplooien.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad met een provincie gelijkgesteld.

De coördinerende minister bepaalt de subsidiebedragen en de nadere regels voor de toekenning, de betaling en verantwoording van de subsidie.

ART. 33.

Voor de uitvoering van haar opdrachten kan de vereniging samenwerken met andere verenigingen of organisaties of een beroep doen op ondersteuning door andere verenigingen of organisaties.

ART. 34.

Om in aanmerking te komen voor een subsidie moeten de verenigingen voor 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, bij de administratie een aanvraag met een jaarplan indienen. Het jaarplan moet worden opgesteld overeenkomstig de leidraad die de administratie ter beschikking stelt. Dit jaarplan bevat minstens :
1° de operationele doelstellingen;
2° een activiteitenplanning;
3° de jaarbegroting voor de uitvoering van die activiteiten.

ART. 35.

De subsidie aan de verenigingen wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 22.

ART. 36.

Voor 1 mei moet de vereniging die subsidie ontvangt, een werkingsverslag over het afgelopen kalenderjaar indienen bij de administratie. Dat werkingsverslag bevat zowel een inhoudelijk als financieel deel. Het werkingsverslag moet worden opgesteld overeenkomstig een model dat de administratie ter beschikking stelt. Het financiële verslag moet opgesteld zijn overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

ART. 37.

§ 1. De secretaris-generaal kan de vereffening van de subsidies geheel of gedeeltelijk stopzetten en kan ook de al vereffende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen in de volgende gevallen :
1° als een vereniging niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden;
2° als een vereniging de subsidie niet aanwendt overeenkomstig artikel 30;
3° als bij de vereniging subsidiefraude wordt vastgesteld;
4° als de vereniging niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58.

De gemotiveerde beslissing van de secretaris-generaal tot stopzetting van de subsidiëring of tot terugvordering van de subsidies wordt aan de vereniging meegedeeld met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen worden vermeld.

§ 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de vereniging tot uiterlijk 30 dagen na ontvangst van de beslissing, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, tegen die beslissing met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. Zij kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord. In voorkomend geval zal de coördinerende minister binnen zestig dagen na ontvangst van dat bezwaarschrift de beslissing van de secretaris-generaal intrekken of bevestigen.

Als de vereniging geen bezwaarschrift heeft ingediend binnen de gestelde termijn of als de coördinerende minister de beslissing van de secretaris-generaal binnen de gestelde termijn heeft bevestigd, wordt de subsidiëring volledig of gedeeltelijk stopgezet of wordt het volledige subsidiebedrag of een gedeelte ervan teruggevorderd.

Als de coördinerende minister de beslissing van de secretaris-generaal intrekt of als hij diens beslissing binnen de gestelde termijn niet bevestigt, wordt de subsidiëring voortgezet of blijven de subsidies behouden.

HOOFDSTUK IV Opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en de sociale uitsluiting

Afdeling I Tewerkstelling van ervaringsdeskundigen

ART. 38.

Elke Vlaamse minister neemt binnen zijn beleidsdomein initiatieven met betrekking tot de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen.

Afdeling II Organisaties voor de coördinatie van of de toeleiding tot de opleiding en tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting

Onderafdeling I Erkenning
ART. 39.

Een organisatie kan erkend worden als opleidingsorganisatie als ze voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° ze is opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921;
2° in haar bestuursorganen en -structuren is een voldoende mix van deskundigheid en ervaring aanwezig;
3° ze is actief op het grondgebied van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
4° ze voert de opdrachten uit als vermeld in artikel 40;
5° ze beschikt over een personeelsformatie als vermeld in artikel 41.

De coördinerende minister kan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 3°, nader regelen.

ART. 40.

Een opleidingsorganisatie heeft als opdracht :
1° kandidaat-ervaringsdeskundigen zoeken, rekruteren en selecteren;
2° de opleiding tot opgeleide ervaringsdeskundigen, beschreven in het beroepscompetentieprofiel van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, coördineren;
3° acties ontwikkelen rond de creatie van tewerkstellingsplaatsen voor de opgeleide ervaringsdeskundigen;
4° ondersteuning bieden rond de introductie van de methodiek van het werken met opgeleide ervaringsdeskundigen binnen organisaties;
5° ondersteunen van de tewerkgestelde ervaringsdeskundigen;
6° de methodiek en de visie op ervaringsdeskundigheid bekendmaken via informatie, vorming en training;
7° bijdragen tot de ontwikkeling van methodieken.

ART. 41.

Een opleidingsorganisatie beschikt minstens over :
1° een algemeen coördinator;
2° een opleiding- en een tewerkstellingscoördinator;
3° een administratieve medewerker;
4° een ervaringsdeskundige.

ART. 42.

Een aanvraag tot erkenning is ontvankelijk als de organisatie die aanvraag met een aangetekende brief bij de administratie indient en als ze voldoet aan de regels die de coördinerende minister bepaalt.

ART. 43.

Als de aanvraag niet ontvankelijk is of niet kan worden behandeld omdat het maximumaantal te erkennen organisaties, vermeld in artikel 45, bereikt is, deelt de administratie dat binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag mee aan de aanvragende organisatie. Ze vermeldt waarom de aanvraag niet ontvankelijk is. De organisatie kan, tot tien werkdagen na ontvangst van die mededeling, de aanvraag in overeenstemming brengen met de ontvankelijkheidsvereisten.

ART. 44.

De administratie onderzoekt de ontvankelijke aanvraag en kan een controle ter plaatse uitvoeren. De secretaris-generaal beslist over de erkenning van de organisatie.

De gemotiveerde beslissing van de secretaris-generaal tot erkenning of het gemotiveerde voornemen van de secretaris-generaal om de erkenning te weigeren wordt uiterlijk vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag, met aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld.

De brief waarin het voornemen aan de organisatie wordt meegedeeld, vermeldt ook de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.

ART. 45.

Er kunnen maximaal twee opleidingsorganisaties erkend worden.

ART. 46.

Als een erkende opleidingsorganisatie niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58, is artikel 29 van overeenkomstige toepassing.

Onderafdeling II Subsidiëring
ART. 47.

Jaarlijks kan de secretaris-generaal, binnen de beschikbare begrotingskredieten en na goedkeuring van de activiteitenplanning, vermeld in artikel 48, 1°, aan een erkende opleidingsorganisatie een subsidie-enveloppe toekennen voor infrastructuur-, werkings- en personeelskosten.

ART. 48.

Om in aanmerking te komen voor de subsidie vermeld in artikel 47, moet een opleidingsorganisatie, uiterlijk op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, bij de administratie een subsidieaanvraag indienen. Die aanvraag bevat minstens :
1° een activiteitenplanning met duidelijke opgave van de wijze waarop de opdrachten uitgevoerd worden;
2° de jaarbegroting voor de uitvoering van die activiteiten, opgemaakt overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

ART. 49.

De stavingsstukken moeten uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het werkjaar waarvoor de subsidie-enveloppe werd verleend, bij de administratie ingediend worden overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag wordt 5 % van de toegekende subsidie-enveloppe niet uitbetaald.

ART. 50.

Ten minste 75 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe wordt aangewend voor personeelskosten. Als minder dan 75 % van de subsidie-enveloppe aan personeelskosten wordt besteed, wordt de enveloppe voor het jaar in kwestie verminderd in evenredigheid tot het deel dat niet aan personeelskosten werd besteed.

ART. 51.

Als de opleidingsorganisatie de subsidie-enveloppe in het jaar waarvoor die enveloppe wordt toegekend, niet volledig aanwendt om de kosten, vermeld in artikel 47, te dekken, legt het reserves aan met het niet aangewende gedeelte. De opleidingsorganisatie wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van haar taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.

Reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, stort de opleidingsorganisatie ten belope van de som die de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, terug aan de Vlaamse overheid.

ART. 52.

De subsidie wordt geïndexeerd op de wijze vermeld in artikel 22.

ART. 53.

De opleidingsorganisatie stelt een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren aan als commissaris. Die commissaris is belast met de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid van de in de jaarrekening weergegeven verrichtingen ten aanzien van de wet en de statuten.

ART. 54.

Als een erkende opleidingsorganisatie niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden, als ze de subsidie niet aanwendt overeenkomstig artikel 47, als bij die organisatie subsidiefraude wordt vastgesteld of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58, is artikel 37 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK V Projecten

ART. 55.

De coördinerende minister legt jaarlijks de thema's vast van de projecten waarvoor een subsidie kan worden aangevraagd.

De subsidies zijn bedoeld om projecten met een experimenteel, aanvullend of vernieuwend karakter, die beantwoorden aan maatschappelijk relevante behoeften, tijdelijk te ondersteunen op het vlak van de personeels- en werkingskosten die inherent zijn aan de realisatie ervan.

ART. 56.

Een aanvraag voor een projectsubsidie kan uitsluitend ingediend worden door een voorziening die initiatieven in armoedebestrijding ontplooit, hetzij als overheidsinstelling, hetzij als vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921.

De aanvraag wordt opgesteld overeenkomstig de leidraad die de administratie ter beschikking stelt.

ART. 57.

De coördinerende minister regelt de procedure van aanvraag en beoordeling. Hij bepaalt de regels voor de inhoudelijke en financiële verantwoording over de aanwending van de projectsubsidie.

HOOFDSTUK VI Toezicht

ART. 58.

Personeelsleden van de administratie oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de regels, bepaald bij of ter uitvoering van het decreet van 21 maart 2003, door het Vlaams Netwerk, door de verenigingen en opleidingsorganisaties die erkend zijn of een erkenning hebben aangevraagd en door de voorzieningen die een projectsubsidie hebben verkregen of aangevraagd. Het Vlaams Netwerk en die verenigingen, opleidingsorganisaties en voorzieningen stellen aan de personeelsleden die de controle uitoefenen, alle stukken ter beschikking die voor het toezicht noodzakelijk zijn. Ze staan die personeelsleden toe om ter plaatse de naleving van de voorwaarden te verifiëren en alle stappen te ondernemen die daarvoor nodig zijn.

HOOFDSTUK VII Slotbepalingen

ART. 59.

Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 februari 2005, 31 maart 2006 en 24 november 2006, wordt opgeheven.

ART. 60.

Zolang hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin niet in werking is getreden, worden de bezwaarschriften, vermeld in artikelen 27, 29, 44 en 46, behandeld overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling 3, en hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 1998 betreffende de Adviserende Beroepscommissie inzake Gezins- en Welzijnaangelegenheden.

ART. 61.

Alleen de verenigingen die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit gesubsidieerd zijn met toepassing van het decreet van 21 maart 2003 en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van het decreet, kunnen in 2009 een aanvraag indienen voor een erkenning die ingaat vanaf 1 januari 2010. In afwijking van artikel 24, eerste lid, kan die erkenningsaanvraag ingediend worden tot 15 juni 2009. Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt de administratie dat, in afwijking van artikel 25, voor 15 juli 2009 mee. In afwijking van artikel 26 beslist de secretaris-generaal voor 15 december 2009 over de erkenning van een vereniging.

ART. 62.

Het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding treedt in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikelen 11 tot en met 14, en artikel 19, die in werking treden op 1 januari 2010.

ART. 63.

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikelen 10 tot en met 22, die in werking treden op 1 januari 2010.

ART. 64.

De leden van de Vlaamse Regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Ministerieel besluit van 25 mei 2009 houdende nadere regels betreffende de werking van verenigingen waar armen het woord nemen (B.S.23.06.2009)
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,

Gelet op het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 8, gewijzigd bij het decreet van 18 juli 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 23, § 1, tweede lid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004, 23 december 2005, 19 mei 2006, 30 juni 2006, 1 september 2006, 15 juni 2007, 28 juni 2007, 10 oktober 2007, 14 november 2007, 5 september 2008, 22 september 2008, 6 januari 2009 en 30 januari 2009;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat, rekening houdend met het bepaalde in artikel 20 van het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, onverwijld de procedure betreffende de erkenning van verenigingen waar armen het woord nemen moet opgestart worden aangezien de erkenningen van onbepaalde duur moeten kunnen ingaan vanaf 1 januari 2010 en redelijke termijnen voor het indienen en behandelen van erkenningsaanvragen moeten worden gewaarborgd; dat elk uitstel een negatief effect zal hebben op de continuïteit van de werking van de al financieel ondersteunde verenigingen waar armen het woord nemen,

Besluit :

ARTIKEL 1.
In dit besluit wordt onder het besluit armoedebestrijding verstaan : het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding.

ART. 2.
Dit besluit bepaalt de minimumvereisten waaraan de werking van een vereniging, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het besluit armoedebestrijding, moet voldoen opdat de vereniging erkend kan worden als vereniging waar armen het woord nemen.

ART. 3.
De vereniging betrekt op regelmatige basis minstens vijftien armen in haar werking, conform artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het besluit armoedebestrijding.

ART. 4.
Conform artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, d), van het besluit armoedebestrijding werkt de vereniging aan de maatschappelijke participatie van mensen in armoede. Hiervoor organiseert de vereniging jaarlijks de volgende activiteiten :
1° minstens drie infosessies of vormingen over maatschappelijke thema's voor armen, zodat armen beter hun rechten leren kennen;
2° minstens drie infosessies of vormingen voor externen om de mentaliteit en het denken over armoede te veranderen.

ART. 5.
Conform artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, e) en f), van het besluit armoedebestrijding werkt de vereniging rond maatschappelijke thema's en werkt ze samen met maatschappelijke partners. De vereniging stelt daarvoor jaarlijks zelf minstens één beleidsdossier op, met toepassing van de zes criteria, vermeld in artikel 8, eerste lid, 4°, van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding (bijvoorbeeld via de dialoogmethode), en ze licht dit uitgebreid toe in het werkingsverslag.

ART. 6.
Als er al andere verenigingen waar armen het woord nemen erkend zijn binnen dezelfde zorgregio, moet de vereniging bij de erkenningsaanvraag aangeven hoe ze zal samenwerken met die erkende verenigingen binnen de zorgregio, conform artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het besluit armoedebestrijding.

ART. 7.
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding.

Ministerieel besluit van 29 oktober 2009 houdende nadere regels betreffende de subsidiëring van verenigingen waar armen het woord nemen (B.S.13.11.2009).

De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,

Gelet op het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 10, gewijzigd bij het decreet van 18 juli 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikelen 31 en 32;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 oktober 2009;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat, rekening houdend met de bepaling in artikel 34 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, de regels betreffende de subsidiëring van verenigingen waar armen het woord nemen dringend moeten worden bepaald met het oog op het indienen van een jaarplan voor 2010 door die verenigingen; dat immers de verenigingen de grootte van de subsidie moeten weten om een jaarbegroting te kunnen opstellen voor de uitvoering van de activiteiten in 2010 en voor de inzet van personeel; dat bovendien de verenigingen die in subsidiecategorie 2 wensen ingedeeld te worden, voor het vastleggen van hun operationele doelstellingen en hun activiteitenplanning, moeten weten welke extra taken ze moeten uitvoeren in verband met de afstemming met en ondersteuning van andere erkende verenigingen; dat tevens onverwijld de criteria moeten worden vastgelegd op basis waarvan de selectie voor een indeling in subsidiecategorie 2 gebeurt als meerdere verenigingen binnen een zorgregio een aanvraag doen voor zulke indeling, zodat verenigingen daarmee rekening kunnen houden bij hun aanvraag; dat elk verder uitstel bij het nemen van dit besluit een negatief effect zal hebben op de continuïteit van de werking van de al financieel ondersteunde verenigingen waar armen het woord nemen,

Besluit :

ART. 1.

In dit besluit wordt onder het besluit van 15 mei 2009 verstaan : het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding.

ART. 2.

Voor een vereniging die opgedeeld is in subsidiecategorie 1 als vermeld in artikel 31, eerste lid, 1°, van het besluit van 15 mei 2009, bedraagt de jaarlijkse subsidie 23.500 euro.

ART. 3.

Voor een vereniging die opgedeeld is in subsidiecategorie 2 als vermeld in artikel 31, eerste lid, 2°, van het besluit van 15 mei 2009, bedraagt de jaarlijkse subsidie 65.000 euro, inclusief de subsidie voor het organiseren van afstemming met andere verenigingen en het ondersteunen van die verenigingen zoals bepaald in artikel 6.

ART. 4.

Als, conform artikel 31, derde lid, van het besluit van 15 mei 2009, de verenigingen in Antwerpen, Gent of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kiezen voor één vereniging van categorie 2 binnen die grootstad, bedraagt de jaarlijkse subsidie voor die vereniging 106.500 euro.

ART. 5.

Voor een vereniging met bovenlokale werking als vermeld in artikel 32 van het besluit van 15 mei 2009, bedraagt de jaarlijkse subsidie 65.000 euro.

ART. 6.

De vereniging van subsidiecategorie 2 voert volgende taken uit :
1° overlegmomenten organiseren met de andere verenigingen;
2° gemeenschappelijke activiteiten organiseren;
3° ondersteuning bieden aan de verenigingen;
4° afstemming organiseren met andere verenigingen en beleidsthema's uitwisselen waarrond de verschillende verenigingen werken;
5° een goede taakverdeling organiseren tussen de verenigingen voor de vertegenwoordiging in bovenlokale, provinciale en regionale organen;
6° samenwerking organiseren met de instituten voor samenlevingsopbouw en de centra algemeen welzijnswerk.

ART. 7.

Als er meerdere verenigingen binnen een zorgregio een subsidieaanvraag voor subsidiecategorie 2 indienen, zal de vereniging geselecteerd worden die het meest voldoet aan de criteria, vermeld in artikel 23 van het besluit van 15 mei 2009, en die het best de taken, vermeld in artikel 6, vervult. Die selectie gebeurt op basis van :
1° de algemene beoordeling van de erkenningsaanvraag;
2° het aantal mensen in armoede die jaarlijks verenigd worden;
3° het aantal vormingen voor zowel mensen in armoede als mensen zonder armoede-ervaring;
4° het aantal beleidsdossiers dat de vereniging het afgelopen werkjaar zelf heeft opgemaakt;
5° de manier waarop de ondersteuning van en afstemming met andere verenigingen wordt ingevuld.

De vereniging die niet wordt geselecteerd, wordt opgedeeld in subsidiecategorie 1.

ART. 8.

Als er meerdere verenigingen een subsidieaanvraag indienen als vereniging met een bovenlokale werking, zullen de twee verenigingen die de sterkste werking kunnen aantonen, worden geselecteerd. Die selectie gebeurt enerzijds op basis van het aantal zelf ontplooide activiteiten in minstens vier provincies en anderzijds op basis van de algemene beoordeling van de erkenningsaanvraag. De vereniging die niet wordt geselecteerd, wordt opgedeeld in subsidiecategorie 1.

ART. 9.

De secretaris-generaal van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin verleent de jaarlijkse subsidie aan de verenigingen.

ART. 10.

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Ministerieel besluit van 28 april 2004 betreffende de aanvraag tot erkenning van organisaties voor coördinatie en toeleiding tot de opleiding ervaringsdeskundigen in de armoede (B.S. 26.V.2004)
De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen,

Gelet op het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, inzonderheid op artikel 17;

Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, inzonderheid op hoofdstuk IV, afdeling 2;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering 10 juni 2003 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2003 en 18 februari 2004;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 26 april 2004;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot uitvoering van het decreet betreffende de armoedebestrijding sedert 1 januari 2004 in werking is getreden; dat onverwijld de nadere regels moeten worden uitgevaardigd om organisaties voor coördinatie en toeleiding tot de opleiding ervaringsdeskundigen in de armoede, als bedoeld in dat besluit, te kunnen erkennen,

Besluit :

Afdeling I. - Voorwaarden voor een aanvraag tot erkenning
Artikel 1.

De erkenningsaanvraag is slechts ontvankelijk indien zij door de organisatie voor coördinatie en toeleiding tot de opleiding ervaringsdeskundigen in de armoede :

1° per aangetekend schrijven ingediend wordt bij de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn;

2° ingediend wordt aan de hand van de behoorlijk ingevulde en ondertekende documenten, gevoegd als bijlage bij dit besluit.

Art. 2.

De organisatie die een aanvraag tot erkenning indient, leeft de bepalingen van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen na.

Afdeling II. - Toegang tot de erkenning
Art. 3.

Binnen de beschikbare begrotingskredieten kunnen maximaal twee organisaties worden erkend.

Art. 4.

Een erkende organisatie heeft haar werkgebied op het grondgebied van het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zij kan haar opdrachten uitvoeren hetzij op het volledige grondgebied, hetzij op een gedeelte ervan.

Art. 5.

Geen organisatie kan erkend worden als haar werkgebied dat van een andere erkende organisatie geheel of gedeeltelijk overlapt.

Art. 6.

Indien meerdere organisaties aan alle erkenningsvoorwaarden voldoen, worden voor het verlenen van een erkenning de hierna vermelde prioriteitscriteria in deze volgorde gehanteerd:

1° de organisatie die reeds activiteiten verricht in de coördinatie en toeleiding tot de opleiding van ervaringsdeskundigen in de armoede;

2° de organisatie die reeds het langst activiteiten verricht in de coördinatie en toeleiding tot de opleiding van ervaringsdeskundigen in de armoede;

3° de organisatie die haar werkgebied heeft in ten minste drie provincies;

4° de organisatie die naast de coördinatie en toeleiding ook de opleiding inzake ervaringsdeskundigheid in de armoede inricht.

Art. 7.

Dit besluit treedt in werking op 28 april 2004.

VR/2005/ 1103 /MED
VLAAMSE REGERING

De Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

MEDEDELING AAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft: Armoedebestrijding - te ondernemen acties ter uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding - opstart verticaal permanent armoedeoverleg
Inhoud:

Het decreet van 21 maart 2003 betreffende de bestrijding van de armoede en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de bestrijding van de armoede, van kracht sinds 1 januari 2004, heeft de verschillende instrumenten die in het armoedebeleid werden ingezet op elkaar afgestemd en wettelijk verankerd

Het decreet bepaalt dat binnen elk beleidsdomein een verticaal Permanent Armoede Overleg (PAO) wordt opgericht.

Iedere Vlaamse minister bepaalt in overleg met het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar Armen het Woord Nemen (VN) de nadere regels van de werking van het verticaal PAO binnen zijn beleidsdomein.

Binnen sommige beleidsdomeinen bestaan al vormen van verticaal overleg, bijvoorbeeld binnen 1 beleidsdomein onderwijs (VLOR). Voor andere beleidsdomeinen werden in de loop van 2004 al voorbereidende overlegrondes georganiseerd (werkgelegenheid, gezondheidszorg, huisvesting).

Het verticale overleg vindt minstens tweemaal per jaar plaats en heeft tot taak de specifieke beleidsinitiatieven te toetsen aan de visie en de ervaring van de doelgroep en voorstellen tot bijsturing te formuleren.

Iedere Vlaamse minister dient bijgevolg de nodige stappen te zetten om het verticaal PAO op te starten binnen de respectievelijke beleidsdomeinen.

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License